In 1962 lanceerde Europa het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Dit beleid moest de honger en voedseltekorten, waar Europa tijdens en na de Tweede Wereldoorlog mee kampte, doen vergeten. Interne handelsbarrières verdwenen, landbouwers kregen een minimumprijs voor hun producten en productieverhogende maatregelen zagen het daglicht. Subsidies werden voortaan "gekoppeld" aan de output: meer produceren, betekende meer subsidiegeld. Tegen de jaren 1980 werd deze strategie slachtoffer van het eigen succes. Voedseltekorten veranderden namelijk in overschotten, met melkplassen en boterbergen tot gevolg. Europese producten kwamen goedkoop op de wereldmarkt.
Bovendien werd het sterk gesubsidieerde GLB, in 1986 goed voor 68% van de Europese uitgaven, een dure aangelegenheid en ook de druk van intensieve productie op het milieu werd alsmaar duidelijker. Om deze problemen aan te pakken, werd rond de eeuwwisseling een "ontkoppeling" ingevoerd: subsidies werden niet langer gelinkt aan productie, maar onder meer aan het aantal hectares dat een boer heeft. Graanpremies, stierenpremies, ossenpremies etc. verdwenen en cours de route. Sinds het begin van deze eeuw tracht Europa het GLB richting duurzame productie te bewegen door betalingen aan boeren te verbinden met milieu- en klimaatvoorwaarden. Tot nog toe zonder succes.
Vandaag staat alweer een volgende GLB-vernieuwing politiek geagendeerd. Onder invloed van de ambitieuze Green Deal, de biodiversiteitsstrategie en de boer-tot-bord-stragie wil de Commissie von der Leyen nu écht inzetten op verduurzaming. Elke lidstaat, ook Vlaanderen, dient daarbij een zogenaamd strategisch plan op te stellen. Hierin wordt het beleid tot 2027 uitgezet. Zo verdwijnen de laatste anachronistische restanten van de gekoppelde inkomenssteun, in Vlaanderen nog bestaande als de zoogkoeienpremie en de kalverpremie.
Dit engagement staat ook te lezen in het Vlaams Regereerakkoord en de beleidsnota van Landbouwminister Crevits. Met jaarlijks 24 miljoen Euro, meer dan 10 procent van de rechtstreekse betalingen die Vlaamse landbouwers ontvangen (2016), gaat het om een aanzienlijk bedrag. Het vrijgekomen geld zal vloeien naar een duurzaam alternatief. Welke pistes hiervoor onderzocht worden, is voorlopig onduidelijk. In de commissie landbouw van 13 mei vroeg SP.A-parlementslid Ludwig Vandenhove daarom toelichting. Hilde Crevits pareerde de vraag uitvoerig en sterk voorbereid. Wat ze echter niet deed, was antwoorden ...
Waarom de nieuwe premie niet richten op bescherming van waardevolle graslanden en herstel van kruidenrijke en waterbergende graslanden? Zo dragen we bij aan de klimaatdoelstellingen.
Handelsverstorende effecten
De minister gaat begrijpelijk niet over één nacht ijs. De huidige steunmaatregelen zorgen er namelijk voor dat de rundveesector het hoofd boven water houdt. In de commissie stak de minister de sectorale loftrompet: de rundveehouderij 'verwerkt reststromen uit de voedingsindustrie, zoals bierdraf, sojaschroot of aardappelresten, valoriseert graslanden economisch en draagt aldus bij aan koolstofopslag in de bodem en het vermijden van erosie'. Na deze lofrede rest de hamvraag: waarom schaft de Vlaamse Regering de subsidie überhaupt af?
De minister verwees in haar antwoord naar de beschreven evoluties in de EU-politiek en ook naar de Wereldhandelsorganisatie (WTO): 'In 2003 besliste de EU tot een marktgerichter beleid, want steun die de productie opdrijft, manipuleert het marktmechanisme. Dit handelsverstorend effect wordt ook door de WTO niet langer aanvaard.' No gold plating: men volgt aanbevelingen van hogerhand. Wars van het "waarom" is het afschaffen van deze premies terecht. Bijvoorbeeld ook omdat de zoogkoeienpremie, zoals die sedert 2014 bestaat, alleen de gespecialiseerde vleesveesector bevoordeelt. Onder minister Schauvliege werd de premie immers uitgesloten voor kleinere bedrijven die minder dan 20 kalvingen per jaar tellen. Focus op maximale productie werd zodoende het onverholen subsidiecriterium. Geheel haaks op de tijdgeest.
Het belang van grasland
De toegevoegde waarde voor biodiversiteit, waterberging en koolstofopslag van graslanden is een veelgebruikt argument om de premies te handhaven. 'Als de vleesveehouderij verdwijnt, zal er onvermijdelijk grote druk ontstaan op het behouden van graslanden. Koeien zorgen ervoor dat grasland een economische functie heeft. De vleesveehouderij is dus dé manier bij uitstek om een economische valorisatie aan natuur- en klimaatwaarden te geven', zei minister Crevits in de commissie landbouw. Terug naar Vandenhoves vraag, want die bleef onbeantwoord. Welke pistes onderzoekt de minister voor "de uitfasering van de gekoppelde steun"? Welk alternatief komt er in de plaats en welke extra winst zal de samenleving en het milieu boeken in ruil voor het publiek geld?
Waarom de nieuwe premie niet richten op bescherming van waardevolle graslanden en herstel van kruidenrijke en waterbergende graslanden? Zo dragen we bij aan de klimaatdoelstellingen. Onder grasland wordt inderdaad heel wat meer koolstof opgeslagen dan onder akkerland. Uit onderzoek blijkt verder dat begrazing leidt tot een hogere koolstofopbouw dan wanneer er uitsluitend gemaaid wordt. Ideaal blijkt een veebezetting van twee volwassen koeien per hectare. Uiteraard delen we de bezorgdheid van de minister dat graslanden kunnen verdwijnen als ook de zoogkoeienpremie verdwijnt. Dat de dieren in kwestie geregeld in de wei grazen, ontkennen we niet, maar de zoogkoeienpremie garandeert dat geenszins. Een broekzak-vestzakoperatie, met als enige ambitie om de getroffen veehouders evenveel te betalen, kan niet het doel zijn. Stimulerend beleid betaalt voor het leveren van een maatschappelijke meerwaarde. De vraag die zich dus stelt, is hoe we subsidie kunnen gebruiken om waardevol grasland in stand te houden en welke rol de veehouderij daarin kan spelen.
Van zoogkoepremie naar graslandpremie
Als onze overheid waardevol grasland écht met een subsidie wil beschermen, doet ze dat best met een rechtstreekse premie voor grasland en niet met een onrechtstreekse premie per zoogkoe. Dat is de logica zelve. Graslandpremies kunnen via de zogenaamde 'ecoregelingen' opgenomen worden in het nieuwe landbouwbeleid. Bovendien kunnen we zo ook maatregelen stimuleren die een extra ecologische waarde toevoegen. De premie kan bijvoorbeeld hoger zijn indien ook de begrazing (de optimale veebezetting), leeftijd en/of soorten- en kruidenrijkdom in rekening wordt gebracht. Of eventueel de aanplant of spontane groei van extra bomen. De kwaliteit van het grasland staat alleszins voorop. In Vlaanderen zien we momenteel een evolutie naar stevig bemest 'turbograsland', er zijn geen kruiden in te bespeuren en door het hoge aantal maaibeurten maakt dierenleven geen schijn van kans. Laten we niet in de val trappen dit te subsidiëren. Duizenden hectares natte valleiweides ruimden reeds plaats voor gedraineerde maisakkers en verloren hun waterbergende functie. Een doordachte graslandpremie kan het tij keren.
Ook de landbouwer kan winnen. Hij wordt rechtstreeks gewaardeerd voor de ecosysteemdienst die hij levert. De steun blijft bestaan, maar de nadruk ligt deze keer ondubbelzinnig op het duurzaamheidsaspect. Daarnaast is een verlaging van het aantal runderen een klimaatverdienste op zich en komt extensivering van het graslandbeheer de biodiversiteit ten goede. De deadline die onze regering heeft vooropgesteld voor de 'uitfasering' van de zoogkoeienpremie is eind 2027. Wij beamen dat deze tijd nodig is, de betrokken landbouwers moeten zich kunnen aanpassen. Het is echter ook belangrijk om de vraag naar een duurzaam alternatief systeem zo snel mogelijk constructief te beantwoorden. Laten we daarom niet naast de kwestie antwoorden, maar aan de slag gaan.